Ik ben abonnee op de Poezenkrant, een blaadje over katten, dat onregelmatig verschijnt sinds 1974. De laatste editie is een boekje, dat over poezen in de oorlog gaat. (Het boekje moet ik nog lezen, daar horen jullie later over). In de NRC van 20/21 april jl. was er een heel artikel aan gewijd. Hieronder het artikel met de daarbij behorende foto’s.
Voor de alledaagse kat was er niks
Ellen de Bruin Paul Steenhuis
Kattenvoer ging vanaf augustus 1940 op de bon en was alleen beschikbaar voor raskatten. Nazi-praktijken? Paul Arnoldussen zocht het uit voor zijn ‘promotie’ over de positie van de kat in de Tweede Wereldoorlog.
In 1960, vijftien jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog, verscheen het boekje Volk in verdrukking en verzet, van J.W. Rengelink en I. Mug. Scholieren kregen het mee naar huis op bevrijdingsdag; het was bedoeld om hen, in nog geen zeventig pagina’s, bij te praten over ‘die donkere jaren van ons volksbestaan’. Maar er ontbrak iets, in dat boekje, iets belangrijks. Nergens werd gerept over het lot van de poes in de oorlog.
Die leemte is nu gevuld: Paul Arnoldussen, in 1960 scholier en inmiddels al meer dan 30 jaar (historisch) verslaggever bij Het Parool, publiceerde gisteren Poes in verdrukking en verzet. Ruim dertig pagina’s dikker dan Volk…, maar in dezelfde opmaak – dankzij grafisch ontwerper Piet Schreuders, tevens directeur van De Poezenkrant. Poes… verschijnt dan ook als speciale uitgave van De Poezenkrant. En Arnoldussen is er gisteren op gepromoveerd, in museum Het Kattenkabinet in Amsterdam. In de promotiecommissie zaten onder anderen bioloog Midas Dekkers, historicus Maarten van Rossem en Marianne Thieme van de Partij voor de Dieren.
Eerder deze week, in een hoofdstedelijk café, deed Arnoldussen – blauwe trui, ontspannen grijns, oude jenever – geen enkele moeite om vol te houden dat het om een échte promotie ging. Natuurlijk niet, het is een grap. Een in alle opzichten perfect vormgegeven grap. Zijn boek heeft zelfs stellingen, lacht hij. Het is allemaal net echt. Ik neem de rol op me van de querulant die dol is op poezen en die het schandalig vindt dat de poes in de geschiedschrijving over het hoofd is gezien. Ik heb zelfs nog het CBS bekritiseerd om hun gebrekkige taakopvatting. Want die wist niet hoeveel katten er in Nederland waren in de oorlog. Dat stond nergens geregistreerd. Voor honden betaal je belasting, voor poezen niet.
De kritiek is duidelijk: Al die gedetailleerde boeken over de oorlog… Het is ook een beetje om dat belachelijk te maken. Is dat niet bijna blasfemie? Ja, lacht hij, Bij EenVandaag zeiden ze al: ‘Uw boekje gaat me te ver’. En Nieuwsuur haakte af toen ze hoorden dat het geen échte promotie was. Maar tussen de regels door is Poes in verdrukking en verzet wel degelijk een staaltje schrijnende, kleine geschiedschrijving. Dat wil Arnoldussen ook best toegeven, maar alleen als hij het meteen mag relativeren. Het heeft natuurlijk geen enkele pretentie.
Het begon allemaal met een krantenberichtje waar hij één, twee jaar geleden op stuitte, waarin stond dat er in de oorlog alleen kattenvoer beschikbaar was voor raspoezen. Lachend: Dat is toch geniaal! Al bleek het natuurlijk net iets anders te zitten dan je denkt. Je eerste gedachte is: dát is consequent nazi-denken. Maar de voedseldistributie in Nederland was helemaal niet in handen van de nazi’s. Dat werd door Nederlanders geregeld.
Kattenvoer ging vanaf augustus 1940 op de bon. Wie twee of meer raskatten had, kreeg voedselbonnen voor één kat minder dan men had. Voor de gewone alledaagse poes was er niks, noch voor de alleenstaande raspoes, schrijft Arnoldussen. Dat was om kattenfokkers te beschermen, zegt hij. Aanvankelijk waren mensen bang dat slechts 20 procent van de katten in de oorlog in aanmerking zou komen voor voedselbonnen, maar het was waarschijnlijk minder dan 1 procent. Er waren niet veel raspoezen.
Het voedselgebrek was nijpend. Annie M.G. Schmidt, waarnemend secretaresse van de afdeling Zeeland Zuid van de Dierenbescherming, schreef in het jaarverslag over 1942 dat veel huisdieren, vooral poezen, werden afgemaakt. In 1944 plaatste het blad van de Dierenbescherming een tekening van een vergassingstoestel om katten een humane dood te bezorgen. Zulke opmerkelijke details lepelt Arnoldussen achter elkaar op.
Poezen stierven niet alleen van de honger, maar ook doordat ze opgegeten werden door mensen. Weet je dat ik het woord ‘dakhaas’ vergeten ben te noemen?, zegt Arnoldussen. Stom hè? Er heel veel kat gegeten werd en dat iedereen dat wist. En die beesten werden niet eens uit honger gegeten, maar omdat er meteen na het begin van de oorlog geen vlees meer was. De koeien werden geslacht, boeren gingen verplicht over op landbouw, want dat bracht meer calorieën op. De Rotterdamse burgemeester Arie de Zeeuw probeerde de verkoop van poezenvlees nog te verbieden met een beroep op de wet op de prijsopdrijving: voor de oorlog kostte poezenvlees niets, nu ineens 2 gulden per kilo, een ongeoorloofde prijsstijging.
Het was een verbijsterend rare werkelijkheid. Wat ik ook zo shockerend vind, zegt Arnoldussen, is de rechtspraak in de oorlog. Dan was er bijvoorbeeld een poes gedood en dan zeiden ze verontwaardigd: ‘iemand die daartoe in staat is, kan ook een mens vermoorden!’ Terwijl: er werden in die tijd joden weggehaald. Alsof er nog sprake van recht was! En in het blad van de dierenbescherming werd geschreven over katten die achtergelaten waren door ‘gezinnen die plotseling vertrokken zijn’. Dat waren poezen die door joden waren achtergelaten. Dat wisten ze wel, maar dat durfden ze natuurlijk niet op te schrijven. Het blad had de gewoonte mensen die zich onbehoorlijk tegenover dieren gedroegen de mantel uit te vegen, maar in dit geval lieten ze dat na. En ze deden alsof het gewoon was. Het zijn verhalen die verrassend goed tot hun recht komen in een boekje dat zelf ook met volle overtuiging ‘doet alsof’.